Meer gezondheid met minder energie

1.      Leefbaarheid (habitat) van mens, dier en plant verschraalt

De oplopende concentratie van vooral COin de lucht (broeikasgassen in de atmosfeer) leidt tot een klimaatverandering als gevolg van een gestage opwarming van de aarde. Dat heeft flinke consequenties voor de leefbaarheid van mens, dier en plant. Grote gebieden worden door te hoge temperaturen, te weinig neerslag, hevige stormen of frequente overstromingen, steeds meer onleefbaar. Wereldwijd verschraalt de biodiversiteit. Het leven van miljoenen mensen zal door een afnemend leefgebied onomkeerbaar veranderen. Zowel op regionale als mondiale schaal ontstaan enorme humanitaire problemen op het gebied voeding, water, gezondheid en bestaansmogelijkheden. Verwacht wordt dat grote stromen van miljoenen vluchtelingen op gang komen. Mensen trekken, als milieuvluchteling – en onschuldig aan de oorzaken van alle ellende – massaal weg uit de gebieden die langzaam maar zeker onleefbaar worden.

2.      Internationale afspraken ter beperking negatieve consequenties broeikasgassen

In de zeventiger jaren van de vorige eeuw werd internationaal onderkend dat de opwarming van de aarde afgeremd diende te worden. Daartoe zijn door 197 landen internationale klimaatafspraken gemaakt om de ongewenste gevolgen van klimaatverandering te voorkomen.

Broeikasgassen (als CO2 en waterdamp) zorgen er voor dat de warmte van de zon op aarde wordt vastgehouden en dat de aarde voor mens, dier en plant leefbaar is. Te veel broeikasgassen houden te veel warmte vast en warmen de aarde te veel op. Met alle nadelige  klimaatgevolgen van dien (zoals stijging zeespiegel, hevige regenbuien, meer hittegolven, grote droogtegebieden).

Broeikasgassenemissie ontstaat vooral door het gebruik van fossiele brandstoffen en grondstoffen, maar ook door gebruik van procesmiddelen in industrie (koolwaterstoffen en lachgas) en landbouw (methaan). Klimaatbeleid is vooral te beïnvloeden door ons energiebeleid. Vraag en aanbod aan energie hebben grote invloed op ons klimaat.

In 1995 is in Parijs een internationaal klimaatakkoord afgesproken waarbij 195 landen emissiereductie doelen moeten stellen, die steeds strikter worden. In het definitieve klimaatakkoord van Parijs is afgesproken om het internationale klimaatbeleid te richten op een beperking van de mondiale temperatuurstijging tot ruim onder de 2oC, met een streven naar maximaal 1,5oC. De mondiale doelstelling is in Parijs zelfs nog aangescherpt met het streven naar maximaal 1,5oC temperatuurstijging.

Een zeer belangrijke oorzaak en bron voor de toename van CO2 is het gebruik van fossiele brandstoffen. Een logische consequentie is dat het gebruik van fossiele brandstoffen flink wordt teruggeschroefd.

3.      Voorraden fossiele brandstoffen zijn eindig

Lange tijd is de relatie tussen de opwarming van de aarde/toenemende concentratie van CO2 in de atmosfeer en het gebruik van fossiele brandstoffen genegeerd/ontkend/gebagatelliseerd. De hele wereld gebruikt voor verwarmen, koelen, transport en producten en productieprocessen fossiele brandstof. Het was gemakkelijk en in verschillende vormen beschikbaar en op diverse manieren toepasbaar.

In het recente verleden is wel duidelijk geworden dat de voorraden van de uiteenlopende fossiele brandstoffen wel degelijk eindig zijn en dat daardoor de beschikbaarheid en betaalbaarheid niet meer is te garanderen. En omdat niet overal ter wereld voorraden van fossiele brandstoffen beschikbaar zijn, wordt er hevig gehandeld in deze producten. De beïnvloeding van levering, prijs en beschikbaarheid worden ingezet als wapen/drukmiddel bij geopolitieke conflicten of kapitalistische ambities.

4.      Oliecrisis 1973 bracht keerpunt

Nederland werd door de oliecrisis in de jaren 70 gedwongen maatregelen te treffen om het gebruik van olie en ook andere energiebronnen, zoals aardgas, direct terug te dringen. Er werd opgeroepen om het gebruik van olie en gas voor het verwarmen van woningen en gebouwen te verminderen.

De kierenjacht vormde in die jaren de basis voor de isolatie maatregelen. Als gevolg van die kierenjacht ontstonden er in de woningen problemen met vocht en schimmel en nam de kwaliteit van de lucht binnen – door onvoldoende frisse lucht – af. Voldoende gereguleerde ventilatie ontbrak. Isoleren kreeg een negatieve klank.

Het duurde nog vele jaren voordat het beperken van fossiele brandstoffen door het isoleren van woningen in de bouwregelgeving werd opgenomen.

5.      Relatie vraag naar fossiele energie en klimaat werd pas laat ‘ontdekt’

In de jaren 70 was er – buiten de wetenschappelijke wereld – weinig bekend over de relatie tussen het gebruik van fossiele brandstoffen en de CO2 uitstoot. Dat verklaart dat in de bouwwereld en de bouwregelgeving van de overheid, de relatie tussen de vraag naar fossiele brandstoffen voor bijvoorbeeld verwarming en gevolgen voor het klimaat nog helemaal niet werd gelegd.

Het duurde tot 1992 toen in het Bouwbesluit – gebaseerd op NEN 1068 uit 1964 (!!!) – voor het eerst rekening werd gehouden met een energieprestatienorm (energetische kwaliteit van gebouwen). Het beperken van warmteverliezen werd vastgelegd met een eis voor de warmteweerstand, de Rc-eis.   Deze eis werd voor bouwdelen gebracht op 2,5 m²K/W  (N.B.: warmtedoorgangscoëfficiënt wordt uitgedrukt in W/m2K).

In december 1995 kwam de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) in het Bouwbesluit en moesten nieuwbouw woningen voldoen aan de EPC-eis van 1,4. Die eis werd in 20 jaar, stapsgewijs verlaagd in 1997 (1,2), 2000 (1,0), 2006 (0,8), 2011 (0,6) en 2015 (0,4).

6.      Meer installaties minder isolatie wreekt zich op termijn

Bij het vaststellen van de EPC werd in de rekenmethode aan goede isolatie minder ‘rekenwaarde’ toegekend dan aan het installeren van allerlei technische installaties. ‘Hoe meer installaties, des te beter’ leek het devies. Er werd geen rekening gehouden met het jaarlijkse verbruik, het onderhoud en zeker niet met de kosten van de op termijn noodzakelijke vervanging. Het gebrek aan goede en voldoende isolatiemaatregelen kon met het installeren van enkele PV panelen simpel rekenkundig worden gecompenseerd. Met als gevolg slecht geïsoleerde huizen vol dure en energievretende installaties.

Wat is een passiefhuis?
Ontwikkeling in beeld bron: Stichting PassiefBouwen

De EPC eis, bedoeld als ondergrens, werd door veel opdrachtgevers en bouwers direct  als maximale verplichting gezien. Door ‘onvolkomenheden in de ontwerpen’ en door ‘slordigheden en fouten tijdens de bouw’, bleken en blijken woningen en andere gebouwen na oplevering nog steeds vaak meer energie te verbruiken dan ‘op papier’ was berekend en waarvoor de vergunning was afgegeven.

Pas na 10 jaar wordt in 2012 dan eindelijk de Rc-eis voor bouwdelen verhoogd van 2,5 naar 3,5 W/m2K. En in 2015 volgt de invoering van de gedifferentieerde thermische isolatie-eis met een Rc voor de vloer van 3,5 W/m2K, voor de wanden een Rc van 4,5 W/m2K en voor het dak een Rc van 6,0 W/m2K. Ondanks de toegenomen kennis en inzichten, de ontwikkeling van allerlei nieuwe producten en materialen, veranderingen in ontwerpen en processen blijft in de nieuwbouw het verbruik van energie voor verwarmen en koelen hoog.

En dat duurt nog even. Want de eisen voor een ‘Bijna Energie Neutraal Gebouw’ (BENG) worden pas per januari 2021 van kracht en pas vanaf dat moment moeten alle nieuwbouwwoningen voldoen aan die BENG eisen. Maar helaas is in het verleden gebleken dat nieuwe, verdergaande eisen geen garantie vormen voor een dalend energieverbruik. Ook een strikte toepassing van de BENG eisen leidt niet automatisch tot woningbouw waarin het energieverbruik voor verwarmen en koelen nadert naar nul.

7.      Inhaalslag voor energiezuinige woningen met gezond binnenklimaat

In het verleden is de bouwsector er, in samenwerking met de installatiebranche, steeds in geslaagd om de invoering van strengere eisen, die zouden moeten leiden tot een lager energieverbruik in woningen, te traineren. En zolang het winnen van aardgas zonder problemen verliep en het een aardige bron van inkomsten voor de staat vormde, vond men in Den Haag een willig oor voor de ‘overwegingen’ en werd gewoon toegegeven.

Het is wrang dat beleggers, corporaties en woningeigenaren alsnog flink aan de bak moeten om de gevolgen van deze schijnwinst te herstellen. Zeker als je bedenkt dat er – met name in Duitsland – al eind jaren 90 zogenoemde passiefhuizen verschenen.

8.      PassiefHuis biedt energiezuinigheid, comfort én gezond binnenklimaat

PassiefHuizen zijn energiezuinige woningen met een comfortabel en gezond binnenklimaat. Dit wordt bereikt door de isolatie van vloer gevel en dak te versterken.
(warmteweerstand Rc-vloer ≥ 6,5, Rc-gevel = 8 en RC-dak = 10 W/m2K).

Door deze versterkte isolatie is het energieverbruik voor verwarming 10 keer lager dan de bestaande woningvoorraad en 4 tot 5 keer lager dan onze huidige nieuwbouw woningen. Het totale energieverbruik voor verwarmen en koelen is maximaal 15 kWh/m2 ofwel 1,5 m3 aardgas per m2 vloeroppervlak. Een haarföhn is dan voldoende om een passiefhuis van 100 m2 vloeroppervlakte te verwarmen. De totale primaire energiebehoefte voor alle apparaten in huis van keukengerei, ventilatie, verlichting inclusief warmwater, verwarmen, koelen samen is 120 kWh/m2.

Bestaande woonvoorraad

Met de bestaande materialen en bouwsystemen is dit concept ook geschikt en haalbaar voor de aanpak van de bestaande woningvoorraad. Het leidt tot vermindering van de vraag naar energie voor verwarmen en koelen met maar liefst 90%.

Nieuwbouw

Bij het bouwen volgens de passiefhuis eisen wordt in ieder geval probleemloos voldaan aan de verplichte BENG eisen voor nieuwbouw die vanaf januari 2021 van kracht zijn.

Renovatie

Het vooraf bedenken wat er gedaan moet worden om verbruik van energie blijvend te minimaliseren, onder het motto  ‘voorkomen is beter dan genezen’, geheel in de lijn van de Trias Energetica is natuurlijk ook bij renovaties van de bestaande woningvoorraad mogelijk. Bestaande woningen renoveren tot een ‘passiefhuis standaard’ kan (en zal vermoedelijk ook) een hogere investering vergen dan de traditionele renovatie.

Betaalbaarheid via MKBA

Betrek bij het beoordelen van de omvang van de investeringen de ‘Total Costs of Ownership’ (TCO) en de opbrengsten van het verlengen van de levensduur en het beperken van het gebruik van energie en water in de afwegingen. Bereken ook de effecten van het ombouwen van bestaande woningen tot woningen met een echt gezond binnenklimaat. Betrek in die berekeningen niet alleen de afgeleide voordelen en besparingen op het gebied van milieu, klimaat (mitigatie én adaptatie) en het behoud van sociale cohesie, maar vooral ook de minder wordende kosten van (gezondheids-)zorg en welzijn.

Zo’n ‘Maatschappelijke Kosten Baten Analyse’ (MKBA) kan voor de (rijks-) overheid een goede reden vormen om het ‘passiefhuis’ en het renoveren en ‘isoleren naar passiefhuisniveau’ actief te promoten en mogelijk te maken. Dat kan bijvoorbeeld met fiscale maatregelen en garantstellingen voor de betaalbaarheid van de werkzaamheden voor de eigenaar/bewoners en marktpartijen.

9.      Nabeschouwing

Uitgangspunt in de discussies dient niet langer te zijn: ‘we moeten van het gas af, dus hoe gaan we nu verwarmen en koelen’.

Centraal staat de vraag ‘welke maatregelen moeten we treffen om het gebruik van energie fundamenteel en structureel te minimaliseren en voor alle woningen een gezond binnenklimaat te garanderen’. 

Als de maatschappelijke, technische en financiële impact (bij iedereen) bekend is, weten we ook welke wet- en regelgeving er moet komen voor een haalbare implementatie van die maatregelen. Gegarandeerd dat de vraag naar energie daardoor zo afneemt dat een aansluiting op een gasnet (met Russisch gas of waterstofgas) of een warmtenet helemaal niet meer realistisch is. Dan gaan we allemaal graag en met een gerust hart “van het gas af”.

Niet de belangen van de leveranciers van apparatuur en/of netwerken en/of software moeten leidend zijn, maar de belangen van de bewoners van Nederland. En die zijn, direct en indirect, het meest gebaat bij gezonde, comfortabele woningen en lage woonlasten.

Buurtverjonging en vervangende nieuwbouw voor ouderen

INLEIDING

De vraag naar nieuwe betaalbare woonruimte is groot. Om aan die vraag te voldoen isonontkoombaarnieuwbouw nodig.Maar nieuwe woningen bouwen,die voldoen aan allerleieisen op het gebied vanalleenlicht, lucht, energie en watergebruik,is niet voldoende. Voor echte aantrekkelijke woonruimte zijn allerlei voorzieningen in dedirecte omgeving noodzakelijk. Uiteraard zijnde routes naar die voorzieningenkort, direct, veilig en goed begaanbaar. Uitbreiden aan stadsranden is niet zaligmakend. Om snel aan de vraag te voldoen worden grote projecten gepland in nieuwbouwwijken in weilanden aan de rand van steden. Dit gebeurt onder het mom van efficiëntie, snelheid en kwantiteit.Vanuit meer fundamentele inzichten (beperken van energie, drinkwater en grondstoffen om te komen tot een circulaire economie) is het verder uitbreiden aan de stadsranden zeker niet zaligmakend.

Het uitdijen van de stad door nieuwe veraf gelegen woonwijken vereist extra ruimte, materiaal en investeringen voor de aanleg van wegen, infrastructuur, openbaar groen, gemeenschappelijke gebouwen (sport/onderwijs/zorg) en retail-locaties. Dergelijke woonwijken leiden immers tot lange transportleidingen, (incl. voorzieningen als pompen), voor water, elektra, riolering en data. En dat vereist nog meer materiaalgebruik, hogere vervangingsinvesteringen en forsere onderhoudskosten.

Bovendien gaat dat gepaard met een hoger energiegebruik dat alleen al nodig is om de (leiding-)infrastructuur sowieso te kúnnen gebruiken. Na oplevering van dergelijke nieuwbouwwoningen zijn de bewoners permanent aangewezen op lange transportlijnen en hebben zij dus hoge kosten voor mobiliteit naar werk, school, winkels en andere voorzieningen(zorg/cultuur/sport/recreatie).

Woning voldoet lang niet altijd aan leeftijdsgebonden behoefte

Zoals overal bestaat, zeker in de stedelijke gebieden, een groter wordend deel van de bevolking uit mensen in de pensioengerechtigde leeftijd. Veel van deze bewoners bewonen, vaak met geringe kosten voor de restant hypotheek, een eengezinswoning met meerdere slaapkamers en een eigen tuin. Door maatschappelijke ontwikkelingen en politieke keuzes zijn zij genoodzaakt zo lang mogelijk zelfstandig in hun woning te blijven en daar oud te worden.

Natuurlijk weet iedereen, de nationale en gemeentelijke politici incluis, dat ouder worden bij velen gepaard gaat met toenemende fysieke problemen. Dan is het nodig om de obstakels, die een lang en veilig verblijf in de weg staan, weg te nemen. Hoe futiel die obstakels, in de ogen van iemand zonder beperking, ook zijn. Debereidheid bij gemeenten en corporaties, om de kosten voor aanpassingen van die woningen (mee) mogelijk te maken, blijkt beperkt te zijn en is bovendien slechts moeizaam af te dwingen. Helaas zijn het juist ook die vaak oudere bewoners die na een valpartij met botbreuken (heup en pols) en hersenletsel op de spoedeisende hulp terecht komen. In 2018 waren dat 75.000 mensen. Voor 4396 personen bleek de val zelfs fataal. Struikelen over drempels, uitglijden in de badkamer, maar vooral een val van de trap zijn de belangrijkste oorzaken. Na een valpartij konden zo’n 10.000 mensen niet meer naar hun woning terug en moesten zij in een verpleeghuis worden opgenomen.

Vooral ouderen, die zich bewust zijn van hun fysieke beperkingen en chronische klachten, willen best overwegen om te verhuizen. Een praktisch ingedeelde woning, alles gelijkvloers en iets kleiner,met een minimum aan onderhoud, zicht op gebruiks- en kijkgroen maar zonder eigen tuin scoort dan hoog. Maar een aantrekkelijke woning alleen is niet voldoende om ouderen tot verhuizen te verleiden. Zo’n nieuwe woning wordt voor hen pas echt aantrekkelijk als er in de directe nabijheid, dus op loopafstand, voldoende voorzieningenaanwezig zijn (winkels, zorg, openbaar vervoer, cultuur). Maar het meest overtuigend is het, wanneer zo’n woning in de eigen vertrouwde buurt staat en de sociale contacten blijven bestaan en men de bekende voorzieningen kan blijven gebruiken.

Naast deze emotionele argumenten en afwegingen zijn er natuurlijk ook financiële aspecten die een rol spelen. Vaak blijkt de hoogte van de woonlasten in de nieuwe woning ten opzichte van de woonlasten in de bestaande woning een doorslaggevende reden om al dan niet te verhuizen. De overgang van een eigen woning -met minimale hypotheeklasten en wat hogere energielasten- naar een woning in de vrijesector huur, is financieel onoverkomelijk. Voor huurders van sociale woningen is die overgang in financieel opzicht vaak makkelijker te maken, als de corporatie dat soort woningen aanbiedt.

De wens ouderen, ondanks toenemende gezondheidsklachten zo lang mogelijk zelfstandig ‘thuis’ te laten wonen vraagt ook om een reeks maatregelen die dat mogelijk moeten maken. Een daarvan is om in bestaande wijken specifieke gestapelde nieuwbouw te realiseren voor mensen uit diezelfde wijk die hun grote, relatief veel onderhoud vergende, onpraktische verdiepingswoning wel willen inruilen.

Slim inbreiden met selectieve sloop biedt vele kansen.

Omdat groen en open ruimten in een bestaande wijk, vanwege de gewenste leefbaarheid, niet ongestraft voor nieuwbouw kunnen worden opgeofferd, ligt het voor de hand, ruimte te creëren door planmatig, groepjes woningen, dicht bij concentraties van voorzieningen, te slopen en op die locaties specifieke en uitgekiende gestapelde nieuwbouw te realiseren.

Ten tijde van de wederopbouw zijn er in de toenmalige nieuwbouwwijken, in zogenaamd stempelstramien, in korte tijd talloze, nagenoeg identieke, woningen gebouwd met standaard kenmerken. Dat trok en trekt nog steeds gebruikers/bewoners met grotendeels overeenkomstige kenmerken. En dat terwijl de wensen en kenmerken van de huidige generaties inwoners (bewoner én woningzoekende) veel meer verschillen, wat weer leidt tot een veel gevarieerder programma aan wooneisen. Het slopen van een aantal woningen in een buurt gebeurt al op diverse plaatsen.

Bepaalde woningblokken uit de jaren 50, 60 en 70 zijn, door bouwwijze, indeling, ligging of grootte en woningtype, binnen de beschikbare budgetten (sociale huur) in de ogen van de corporaties niet of nauwelijks aan toekomstige en toekomstbestendige wooneisen aan te passen. Dus worden er ook nu blokjes huurwoningen gesloopt om plaats te maken voor eigentijdse, vervangende, gestapelde nieuwbouw. Het gaat dan vaak om bouwprojecten met koopwoningen of woningen in het hogere huursegment.

Vervangende nieuwbouw wijk De Kruiskamp te ’s-Hertogenbosch
Aanzicht van deze nieuwbouw aan de Mariniersstraat(Google)

Het vervangen van grondgebonden woningen, door moderne energie neutrale gestapelde nieuwbouw vergroot de variatie in het woningaanbod in een bestaande wijk. Daardoor verbetert de aantrekkingskracht van de buurt of wijk. De duurdere nieuwbouw trekt andere bewoners, met andere kenmerken, wensen en behoeften, dan de oorspronkelijke sociale huurders hadden. De nieuwe, meestal jongere, bewoners geven daarmee bestaande voorzieningen in de buurt op het gebied van bijvoorbeeld zorg, onderwijs, retail, sport, recreatie en openbaar vervoer een nieuwe impuls.

Vervangende nieuwbouw in bestaande wijken gebeurt dus wel, maar de invulling is nu vooral gericht op het aantrekken van draagkrachtige woningzoekenden. Een aardige bijkomstigheid is het feit dat de fris ogende nieuwbouw de eigenaren van omringende woningen ook aanzet om het uiterlijk en de uitstraling van hun eigendom flink op te poetsen. Men wil niet uit de toon vallen met een woning die zichtbaar onderhoud nodig heeft.

Door die vervangende nieuwbouw juist specifiek af te stemmen op het verleiden en aantrekken van oudere ‘grootwoners’ uit de buurten en in hun eigen wijk een veilige, comfortabele en toch betaalbare nieuwe woonruimte te bieden, komt de doorstroming en de verjonging in de wijk op gang.

De ouderen die in het nieuwe complex gaan wonen komen uit de directe omgeving, uit de dezelfde buurt of wijk waar het complex is gerealiseerd. Het wordt helemaal een doorslaand succes wanneer de vrijkomende woningen, bij voorrang worden verhuurd aan naasten en familie. Voorwaarde is dan wel dat zij verder weg wonen en al aantoonbaar mantelzorg verlenen en graag wat dichterbij willen wonen.

Gesloopte rijtjes woningen in de Schutskamp te ’s-Hertogenbosch
Een bouwrijp terrein voor specifieke nieuwbouw

Mijn voorstel is dan ook: sloop in de verschillende stadswijken met ‘stempelbouw’ een aantal blokjes van10 tot 20 woningenuit de jaren 50-80, die technisch of financieel, moeilijker aan de huidige woonwensen zijn aan passen. Afhankelijk van het aantal woningen en de diepte van voor- en achtertuin ontstaat dan een leeg bebouwingsoppervlak van ruim 1000 tot 3000 vierkante meter. Met een goede stedenbouwkundige benadering en aantrekkelijke architectuur is het mogelijk op die locatie nieuwe gestapelde woningen te realiseren die van alle gemakken zijn voorzien en die volledig energieneutraal zijn. Bij een bebouwingpercentage van 65 tot 75 procent en 3 tot 4 woonlagen levert dat zo’n 25 tot 75 volwaardige woningen met een woonoppervlak van tenminste 80 m2 op. Een winst van 15 tot 55 nieuwe woningen in een complex dat, zonder aantasting van het areaal aan openbaar groen, binnen de bestaande bebouwing is gerealiseerd.

Parkeerdruk

Ten tijde van de bouw van genoemde ‘oude’ woningen werd geen rekening gehouden met de omvang van het eigen autobezit zoals we dat nu kennen. In veel straten, buurten en wijken bestaat een nijpend tekort aan parkeerplekken. Het is een opdracht aan het openbaar bestuur en hun stedenbouwkundigen en architecten om in ontwerpplannen voldoende parkeerplaatsen voor de bewoners op te nemen en tegelijkertijd extra parkeeraccommodatie voor bewoners uit omliggende straten te realiseren. Openbaregebouwen en bedrijfsgebouwen dienen de eigen parkeervoorziening te verzorgen en niet af te wentelen op de openbare ruimte. Op veleplaatsen in de wereld worden in dicht bevolkte dorpen en steden ondergrondse parkeerplaatsen gepland én uitgevoerd. Er zijn daar vele oplossingen gevonden en toegepast met een goede prijs-prestatie voor toegankelijke ondergrondse parkeerplaatsen tegen een laag dus betaalbaar tarief.

Zo kan een optimaal gebruik van de beschikbare ruimte verkregen worden doorstalling van de auto’s met een ‘mechanisch parkeersysteem’. Dan wordt de auto op straatniveau in een specifieke ruimte op een plateau (of in een shuttle) geplaatst. De auto wordt automatisch getransporteerd naar plaats in de garage. Een dergelijke geautomatiseerde autostalling kan ondergronds of bovengronds (bijvoorbeeld tegen een blinde gevel) worden gebouwd, waarbij de gestalde auto’s volledig schuil kunnen gaan achter, desgewenst kleurige, PV-panelen aan de buitenkant van de stalling.

Een bijzondere oplossing die zich in de praktijk bewezen heeft

Vivalib Nederland,voortgekomen uit een partnership met Vivalib Frankrijk, heeft jarenlang onderzoek gedaan naar de wijze waarop mensen prettig wonen en wat er gebeurt als ze, gelet op de bijkomende ongemakken, zeer oud worden. De resultaten van die onderzoeken hebben geresulteerd in ‘Vivalib® evolutieve appartementen’ waarbij zelfstandigheid en eigen regie uitgangspunt voor het ontwerp zijn.

Het innovatieve en eigentijdse woonconcept van Vivalib stelt mensen in staat zo lang mogelijk en actief in hun eigen omgeving ouder te worden. De appartementen zijn zo ontworpen dat ze veel comfort bieden en mee kunnen groeien met de behoeften van de ouder wordende mens. Dit wordt evolutief (= zich geleidelijk ontwikkelend) genoemd. Afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden zijn naar behoefte extra services bij te schakelen zonder dat er extra aanpassingen aan de woning nodig zijn.

In het ruime, goed ontworpen en uitgeruste appartement (valpreventie-maatregelen, handige lichtroutes en integrale alarmopvolging) is het sowieso gewoon prettig wonen.De servicecentrale op afstand met personen alarmering (24/7) maakt het wonen ronduit zorgeloos. Bij medische problemen kan, in overleg, op afstand worden gemonitord (hartslag, e.d.). Bij zwaardere gezondheidsproblemen kan een verpleegkundige of arts zelfs op afstand toezicht houden.

Een slimme installatie en één afstandsbediening waarmee alles is te bedienen maakt ditmogelijk. Met een tablet is contact mogelijk met internet en services en kan beeldcontact met familie en bekenden en waar nodig professionals, worden onderhouden. Met andere woorden: motorische, zintuiglijke of cognitieve achteruitgang kan zo, binnen de eigen, vertrouwde, setting worden opgevangen. Vivalib is zowel voor de sociale woningbouw als voor de vrije sector/particuliere bouw een oplossing en is zowel mogelijk als nieuwbouw als in bestaande bouw. Om te voorkomen dat door leeftijd gestigmatiseerde gebieden ontstaan streeft Vivalib naar eenheden in een omgeving met een gemengde bevolkingssamenstelling en leeftijdsopbouw. Uit ervaring is gebleken dat daardoor ‘van nature’ contacten ontstaan waardoor eenzaamheid wordt voorkomen en eventuele extra ‘mantelzorg’- ondersteuning mogelijk wordt.

Bij concrete renovatie of nieuwbouwprojecten werkt Vivalib in een samenwerkingsproces met corporaties, gemeente, ontwikkelaars en/of beleggers stapsgewijs samen naar de realisatie.

Met een stedenbouwkundige analyse en toets van de fysieke omgeving wordt bepaald of de plek i.v.m.bereikbaarheid van voorzieningen, geschikt is om bewoners, zelfstandig wonend, oud te laten worden. Ook worden de woonplattegronden getoetst op geschiktheid voor een Vivalib aanpak. Als de opdrachtgever de aanbevelingen overneemt worden plattegrond en materiaaltoepassing uitgewerkt en vindt engineering van automatisering en technische installaties plaats.

Vivalib regelt de overeenkomst met het serviceplatform: “de Zorgcentrale” en biedt ondersteuning bij de prijsonderhandeling op Vivalib onderdelen. Tijdens de uitvoering ziet Vivalib toe op het bewaken van het afgesproken kwaliteitsniveau en de instructies aan de installateur. Vivalib zorgt voor het testen van het automatiseringspakket in de woning en de verbinding met het serviceplatform.

Aantrekkelijke woonruimtevoor iedereen haalbaar?

Technisch blijken alle leeftijdsgebonden woonwensen uitvoerbaar te zijn. Is dat ook financieel haalbaar? Ja, zeker als de politiek én de financiële sector dat echt willen én ook feitelijk mogelijk maken. Dat vergt een goede dialoog en effectieve besluitvorming. Dat lukt wanneer alle partijen bereid zijn hun korte termijn belangen te gaan behartigen als afgeleide van ons aller lange termijn belangen.

Een integrale afweging van kosten-baten is daarbij onvermijdelijk. Dus niet alleen de huidige kosten en voordelen, maar ook de toekomstige kosten die worden vermeden moeten in de kostenplaatjes worden meegewogen. Bij zo’n afgewogen beleid zijn veel van de huidige kosten voor gezondheid en armoede te beteugelen. Dat betekent beter beheersbare kosten voor en in de toekomst.

De benodigde gelden zijn onder bescherming van overheden (dat wil niet zeggen met bemoeienis van overheden) eerlijk te verdelen. Voor de financiële sector dan de taak, samen met andere partijen, transparante constructies te bedenken (en aan te bieden) die de woonambities haalbaar en betaalbaar maken.

Met de geschetste aanpak kunnen gemeenten, corporaties en marktpartijen direct beginnen. Dat levert alleen maar winnaars op!

Deze bijdrage werd eerder, op 06-10-2019, als blog gepubliceerd op VIBAEXPO.nl

Direct besparen op water en energie

Inleiding

De beschikbaarheid van voldoende zoet water in Nederland is steeds minder makkelijk te garanderen. In het Westen en het Noorden van ons land bedreigt toenemende verzilting de watervoorziening voor de drinkwaterproductie maar ook voor de land- en tuinbouw. Extra druk ontstaat door langere periodes van hoge temperaturen met [relatief] weinig neerslag terwijl lokaal korte maar hevige regenbuien vallen. Jaarlijks neemt de hoeveelheid neerslag trendmatig geleidelijk toe. (1)

Dat laatste brengt de landbouw ertoe om veel extra grond- en oppervlaktewater in te zetten voor het beregenen van de gewassen. In bebouwde gebieden veroorzaken de korte intense regenbuien wateroverlast omdat al dat water niet snel genoeg via de riolering is af te voeren. Meer over deze onderwerpen vindt u in mijn blogs ‘Watertekort ondanks wateroverschot’, januari 2018, (vooral internationaal) en ‘Water als grondstof’, juni 2018, (vooral Nederland).

Redenen te over om zuinig te zijn op ons drinkwater. Voor water dat niet de kwaliteit van drinkwater hoeft te hebben, zijn goede oplossingen voor handen, te gebruiken en verder te ontwikkelen. In dit essay komen een aantal bestaande en toekomstige oplossingen en (mogelijke) maatregelen aan de orde.

Situatie in Nederland: verzilting, neerslag en drinkwater

Huidige situatie, verwachte zoutindringing en probleemgebieden

             Bron: Kaartenatlas Nationaal Waterplan

Neerslag neemt trendmatig geleidelijk toe

Huidige gebruik van drinkwater Momenteel gebruiken we in Nederland gemiddeld 120 liter drinkwater per persoon per dag (l/p/d). Het meest water gebruiken we voor de douche 51,2 l/p/d, voor het toilet 33,3 l/p/d en de wasmachine 14,3 l/p/d. Samen 98,8 l/p/d. Dat is 83 % van het totale drinkwater per persoon per dag. 

Bron: Vitens.nl

Nederland levert het beste drinkwater van Europa en beschikte tot op heden over voldoende grond- en oppervlaktewater om meer dan genoeg van dat goede drinkwater te produceren. Door veranderingen in de neerslag en zorgen om beschikbaarheid voor bijvoorbeeld de industrie en agrarische sector zal dat op korte termijn drastisch veranderen.

Toch is het niet verbazingwekkend dat er tot op heden niet erg zorgvuldig met dat drinkwater wordt omgesprongen. Deze hoge kwaliteit drinkwater heeft een bizar klein prijskaartje van € 0,63 tot € 1,32 per 1000  liter. Waterbedrijven die oppervlakte-/rivierwater gebruiken om er drinkwater uit te produceren hanteren een hogere prijs per kubieke meter, omdat rivierwater (nu al) lastiger is te zuiveren dan grondwater.  

Mogelijkheden om gebruik van drinkwater te beperken

Verbruik drinkwater bij douches beteugelen heeft eerste prioriteit

Als we iets willen doen aan de verspilling van drinkwater zijn maatregelen die het gebruik bij het douchen beperken zeer effectief.

Douchekop, douchetijd en waterkraan aanpassen Bij het douchen is het verbruik gemiddeld 6 tot 7,5 liter water per minuut. Een niet-waterbesparende douchekop gebruikt per minuut al gauw gemiddeld 8 tot 9 liter water. In Nederland kost een douchebeurt, die tussen de 5 en 10 minuten duurt, 40 tot 50 liter water. Een regendouche verbruikt al snel 15 tot wel 40 liter water per minuut met een totaalgebruik van 100 tot 280 liter per douchebeurt. Een bad vereist gemiddeld 120 liter per keer.
Natuurlijk scheelt het ook heel wat als de duur van het douchen van een kleine 10 minuten wordt teruggebracht tot bijvoorbeeld maximaal 5 minuten. Ook een thermostaatkraan bespaart op douchewater. Het besparen van douchewater zorgt tegelijkertijd voor een (forse) besparing op de energierekening.

Met neveldouches kan het nog veel zuiniger In Californië, een Amerikaanse staat die al jaren kampt met extreme droogte en ernstig watertekort, is – dankzij crowdfunding en steun van Apple en Google – vijf jaar lang aan de ontwikkeling van een innovatieve neveldouche gewerkt.
Deze superslimme douche gebruikt 65 tot 70% minder water dan de normale spaardouche. De douchekop heeft kleine sproeigaatjes die de waterdruppels die uit de sproeikop komen in miljoenen minuscule druppeltjes verdelen. Daardoor sta je middenin een warme wolk water.

De innovatieve techniek zorgt ervoor dat de nevel zich over een meer dan 5 keer groter oppervlak verspreidt. De industriële vormgevers van de neveldouche hebben oog gehad voor de functionaliteit en toepasbaarheid zodat deze, inclusief de ergonomische ontworpen handsproeier, zonder grote aanpassingen, eenvoudig is te installeren.

bron: Nebia Neveldouche 2.0

Op basis van feedback is de neveldouche inmiddels verder verbeterd waardoor de sproeiers, ontwikkeld met dynamische vloeistof modellen, nu het contact met het water maximaliseren. Het douchenevelwater voelt warmer aan, de druppels vallen sneller en intensiveren het lichaamscontact, terwijl ten opzichte van gewone douches toch minimaal 65% aan water wordt bespaard.
Het waterverbruik daalt dan van ongeveer 6 tot 7,5 liter per minuut voor de spaardouche naar 2 tot 2,5 liter per minuut voor de neveldouche. Ofwel van 40 tot 50 liter bij een spaardouche naar gemiddeld 15 tot 17,5 liter per douchebeurt bij de neveldouche. Het gebruik van (drink-)water daalt alleen al hierdoor van 120 liter tot onder de 100 liter; naar 95 tot 87,5 liter per persoon per dag! [1]

Water voor het spoelen van het toilet

Toiletbezoek komt op de tweede plaats als het gaat om het verbruik van drinkwater.

Installeren van nieuwe toiletten (zuiniger met (drink)water) Uit het onderzoek ‘Watergebruik Thuis 2016’ (TNS Nipo juli 2017) blijkt dat de Nederlander gemiddeld 5 tot 6 maal per dag van het toilet gebruik maakt. Naarmate men ouder wordt stijgt het toiletbezoek en het watergebruik dat daar mee samenhangt. Per spoelbeurt is gemiddeld 6 tot 8 liter water nodig. Dit verbruik neemt door het installeren van nieuwe (zuiniger) toiletten met iets kleinere spoelreservoirs en spoelonderbrekers gemiddeld langzaam af. Inmiddels beschikt bijna 80% van de huishoudens over een toilet met spoelonderbreking, maar helaas wordt die lang niet altijd (max 75%) gebruikt. Omdat Nederland zuiniger met zijn (drink-)water moet omgaan is een toiletspoeling van maximaal 4 liter beter dan de huidige 6-8 liter spoelbeurt.

Minder grote diameter riolering Maar het blijkt nog niet zo simpel om de hoeveelheid spoelwater fors terug te dringen én de riolering toch goed te laten functioneren. Het spoelwater moet zowel de inhoud uit de toiletpot verwijderen als ook die inhoud naar de riolering transporteren. Bij nieuwbouwwoningen is dat direct mogelijk door, conform de Duitse normering, de diameter van de afvoer op Ø 90 mm, het afschot op 1,5 % en de leidinglengte op maximaal 10 meter te stellen.

Bron: Installateurs Zaken Hr. Bosman Geberit

Bij die kleinere diameter is de afvoerbuis zelfs bij 4 liter spoelwater beter gevuld dan bij een buis van Ø 110 mm met 6 of 8 liter en dat verbetert het transport van alles wat moet worden afgevoerd.

Consequenties voor verbouwingen en renovaties Bij verbouwingen en renovaties van de bestaande woningvoorraad zal dus ook kritisch gekeken moeten worden naar de diameter van de riolering, het afschot en de lengte van de afvoer vanaf woning tot in de openbare riolering. Uit praktische en pragmatische overwegingen moeten alle mogelijkheden om de bestaande riolering met nieuwe en innovatieve aanpassingen te upgraden worden betrokken bij het beperken van de vraag naar water voor toiletspoeling.

De WISA-booster reduceert water per spoelbeurt tot maximaal 4 liter Gelukkig is er een redelijk eenvoudige oplossing op de markt om toch, zelfs bij het handhaven van de bestaande uitvoering van de riolering, probleemloos naar een spoeling van maximaal 4 liter over te kunnen stappen. En dat is, in combinatie met een 4 liter spoelbak, de ‘Booster’, die WISA) op de Nederlandse markt brengt.

Booster in diverse uitvoeringen bron: Wisa
bron: Wisa

De ‘Booster’ verzamelt het spoelwater (en eventueel ander afvalwater van fonteintje in WC) in een tank met een capaciteit van 14 of 18 liter. Zodra deze tank, die onder aan de standleiding is gemonteerd, vol is, zorgt een hevelwerking ervoor dat de inhoud van de tank in één keer naar het hoofdriool wordt afgevoerd. Deze stroom voorkomt verstoppingen in de leiding naar het hoofdriool. De ‘Booster’ werkt stil en efficiënt, en functioneert door de hevelwerking zonder elektrische pompen. Het spreekt voor zich dat de inhoud van de spoelbak afgestemd wordt op de inzet van de booster.  
Van de 30 tot 50 liter die een persoon nu gemiddeld gebruikt voor toiletspoeling resteert, per persoon, bij maximaal [!] 4 liter water per spoeling en 5 tot 6 spoelingen per dag, nog 20 tot 24 liter spoelwater. Ondanks de besparing van 3.650 tot 9.125 liter (drink-)water betekent dit per persoon, afhankelijk van de omstandigheden, nog steeds een gebruik van ongeveer 7.300 tot 8.750 liter water per jaar voor het spoelen van het toilet.

Randloos toilet Op het gebied van toiletpotten vinden ook innovaties plaats. Traditionele potten hebben een spoelrand, waardoor het water onvoldoende kracht en volume heeft om goed schoon te spoelen. Bij een zogenoemde rimfree of randloze toiletpot is minder water nodig om het toilet, met maar 3 tot 4 liter, met voldoende kracht schoon te spoelen.  Inmiddels bieden meerdere leveranciers zoals onder andere Sfinx, Duravit, Mocoori, en Villeroy & Boch, randloze toiletten aan.

Ontleend aan Villeroy & Boch

Behalve de besparing op water hebben deze moderne toiletpotten als groot voordeel dat de toiletpot van binnen volledig glad is afgewerkt en makkelijk hygiënisch is te reinigen. Het ontbreken van de moeilijk te reinigen spoelrand bespaart tijd en maakt het werken met agressieve reinigingsmiddelen overbodig. Dat komt de levensduur van rioleringen en de werking van de RWZI ten goede.

Blijft natuurlijk staan dat de diameter van de riolering, het afschot en de leidinglengte op deze beperkte hoeveelheid water moeten zijn afgestemd om verstoppingen te voorkomen.

Wasmachine en regenwater

De laatste grote drinkwater slurper, met gemiddeld 14 liter per persoon per dag, is de wasmachine.

 Gemiddeld is sprake van 220 wasbeurten per jaar. Omdat het waterverbruik van wasmachines de afgelopen 8 jaar is gehalveerd tot ongeveer 40 liter per wasbeurt, kan het vervangen van een wasmachine die ouder is dan 10 jaar een slimme stap zijn om te besparen op zowel energie als water. Dit kan met een wasmachine die een energielabel A+++ -40% of -50% label heeft. Dat percentage geeft  de energiebesparing aan ten opzichte van de (inmiddels achterhaalde verbruiken van de) standaard A+++ wasmachine en dat is 70 tot 90 kWh per jaar.
Het waterverbruik staat ook op het energielabel. Dit verbruik varieert van 8.375 tot 11.150 liter per jaar en schommelt, bij de betere machines, ongeacht het label, zo rond de 10.000 liter per jaar.

Met een beetje aandacht voor het wassen is flink te besparen op energie- en waterverbruik. Dat lukt door te wassen met een volle trommel én het gebruik van de eco-programma’s van 40 °C en 60 °C. Overigens kost wassen op 60 °C bijna 2 keer zoveel energie als wassen op 40 °C.
De wasmiddelen van tegenwoordig zijn steeds geconcentreerder. Een juiste dosering, afgestemd op de hardheid van het water, is van groot belang, immers te veel wasmiddel is slecht voor de was, voor de wasmachine en het milieu.

Drinkwater en energie

De waterketen betreft alle infrastructuur om drinkwater te winnen en te distribueren en om afvalwater via riolering af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties. Drinkwaterproductie en -transport vragen ca. 40% van de energie in de waterketen.

Het gebruik van de waterketen kost per jaar de meeste energie. Voor de aanleg, bouw en verwijderen van die infrastructuur in de waterketen, is per jaar, omgerekend naar de levensduur, veel minder energie nodig.
Het besparen op drinkwater is dus ook energetisch zeer effectief. Dit maakt het gebruik van hemelwater en hergebruik van douchewater als toiletspoelwater ook uit energetisch oogpunt interessant. Het binnenshuis oppompen van gebufferd hemel- of douchewater kost veel minder energie dan de productie (winnen en reinigen) en distributie (pompen en persleidingen) van drinkwater. Zo rekent RIONED voor het gebruik van drinkwater circa 8 Wpp (= 8 Wpp x 31,5 MJ/jr/Wpp), ofwel 252 MJ/jr.  [2]
Zoals eerder aangegeven is het, dankzij tussentijdse opslag in buffervaten, heel goed mogelijk regenwater te gebruiken voor toiletspoeling, om te douchen en in de wasmachine.
Van de ongeveer 120 liter drinkwater per persoon per dag,  is daarmee in totaal gemiddeld 100 liter per persoon per dag te besparen. Dat is niet alleen een dikke 80% op het drinkwater gebruik maar ook zo’n 210 MJ/jr, of 83% op het energiegebruik dat nodig is voor het winnen en distribueren van drinkwater!

Afkoppelen regenwater van rioolstelsel

In stedelijke gebieden en gebouwde omgevingen is het gebruikelijk de regen van straten en daken rechtstreeks naar de riolering af te voeren. Dat leidt bij forse buien tot overbelasting van het rioleringsstelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). [3]
Door de regen worden de verontreinigingen in het rioolwater sterk verdund. De zuivering in de RWZI verloopt daardoor minder goed. Veel verontreinigingen komen via het gereinigde rioolwater (effluent) in het oppervlaktewater terecht. Dat oppervlaktewater wordt – mede door de opgeloste stoffen in het effluent – steeds minder geschikt voor toepassing in land- en tuinbouw. Laat staan dat uit dat water op eenvoudige en betaalbare wijze nog goed drinkwater te produceren is.
Juist om verontreiniging van het oppervlaktewater tegen te gaan, zijn – in het recente verleden – talloze bergbezinkbassins gerealiseerd. Beoogd wordt daarmee het lozen van ongezuiverd rioolwater te voorkomen.
Zonder bergbezinkbassins komt dat wateroverschot – na hevige of langdurige regenbuien – uit overvolle rioleringen, direct via zogenoemde overstorten, ongezuiverd in sloten en vaarten terecht.
De belasting van het rioleringsstelsel, en daarmee de RWZI, is beter te reguleren, door niet alle neerslag regelrecht naar de riolering af te voeren.

Bron Van der Linden Beton; Coorbhertstraat te ‘s-Hertogenbosch

Tussentijdse opslag regenwater Een belangrijke eerste stap is dus het hemelwater niet rechtstreeks op de riolering te lozen. Net als bij energie uit zon en wind is ook regenwater niet altijd beschikbaar als er vraag naar is, en is een systeem voor tussentijdse opslag noodzakelijk. Voor de tijdelijke en tussentijdse opslag van hemelwater zijn talloze producten op de markt. Zowel in beton als in kunststof (rond, vierkant, hoog of plat zodat ze niet diep de grond in hoeven) met een capaciteit van 1.000 tot 10.000 liter en zelfs geschikt voor forse belastingen door (vracht-)wagens.

De keuze voor het grootste volume waarvoor plaats is, zoals bijvoorbeeld onder terras, oprit of ondergronds in de tuin, is financieel verstandig. Immers de meerkosten voor een complete tank met een zeer groot volume zijn verwaarloosbaar ten opzichte van kleinere exemplaren. Zo’n groter buffervat [4] biedt voldoende capaciteit voor veranderende behoeften en voor de wensen van toekomstige bewoners.

In België is het bij nieuwbouwwoningen al wettelijk verplicht om een regenwaterput met een capaciteit van minimaal 5.000 liter te plaatsen!
Ook in Nederland worden huiseigenaren in bijna veertig gemeenten binnenkort verplicht om maatregelen te treffen om hemelwater op te vangen omdat re riolen de toenemende hoeveelheid stortbuien niet meer aan kunnen.

Bron: Gawalo augustus 2017

Gebruik regen- en hergebruik huishoudelijk afvalwater

Voorkomen is beter dan genezen Het voorgaande heeft vooral betrekking op producten waarmee het gebruik van drinkwater flink afneemt. Niet alleen het beperken van het gebruik van grondstoffen, waaronder (drink-) water staat tegenwoordig in de belangstelling. Ook hergebruik en circulariteit krijgen steeds meer aandacht. Daardoor neemt de interesse in het gebruik van regenwater en het opnieuw inzetten van water dat al eerder in huis werd gebruikt verder toe.

Regenval en -opvang in cijfers Jaarlijks valt er in Nederland tussen de 700 en 1.000 mm neerslag, dus tussen de 700 en 1.000 liter per m² per jaar. De totale hoeveelheid neerslag varieert van jaar op jaar en van seizoen tot seizoen en ligt tegenwoordig op gemiddeld meer dan 800 mm. De maanden juli – december zijn gemiddeld 20 mm natter dan de maanden januari – juni.

Het gemiddeld dakoppervlak van een woning in Nederland is 70 m2. Daar valt gemiddeld 70 x 800 = 56.000 liter of 56 m³ regen op. Hiervan komt ongeveer 80 % in de regenpijp terecht en hiervan resteert weer 85 % omdat 15 % verloren gaat in het filter. Per jaar is per woning een hoeveelheid regenwater voor gebruik in en om de woning beschikbaar van 38 m(56 x 0,80 x 0,85).

Omdat langere droogteperioden en heftige hoosbuien steeds frequenter voor komen is het handig voor het bepalen van de grootte van een regenbuffer uit te gaan van een neerslag van 1.100 mm per m2. Dan is de hoeveelheid voor hergebruik beschikbaar regenwater 52 m(70 x 1.100 x 0,80 x 0,85).

Het is reëel uit te gaan van standaard 4 bewoners om het benodigde opslag volume te bepalen. Voor 4 bewoners ligt het gebruik nu op 175 m3 drinkwater per jaar (4 x 120 x 365 =175.200 liter per jaar). Als de aanpassingen om op het gebruik van drinkwater voor douchen, toiletspoeling en wasmachine, te besparen zijn gerealiseerd, is per jaar nog slechts 7,5 m3 per persoon of 30 m3 drinkwater per huishouden nodig.

Bron: Golantec

Voor toiletspoeling ligt het gebruik, ook bij gebruik van kleine spoelbak en booster, nog altijd op (4 x 365 x 25 liter) 36.500 liter water per jaar. In principe is in deze behoefte aan spoelwater met regenwater te voorzien. Voor het bufferen van regenwater voor toiletspoeling volstaat een voorraadtank per huishouden van 3 tot 5 m3.

Het is ook mogelijk het gebruikte douchewater in te zetten voor toiletspoeling. Dit vraagt natuurlijk aanpassingen aan de afvoerleiding van de douche rechtstreeks naar een separaat buffervat. Dergelijke ingrepen vragen forse  aanpassingen in water en afvoerleidingen en zijn om die reden vooralsnog vooral bij nieuwbouw of ingrijpende totale renovaties haalbaar. 

Voordeel voor alle machines en leidingen is dat er, door het ontbreken van kalk in regenwater, geen risico meer bestaat op slechter functioneren door kalkafzetting. Ook kalkafzetting in douche, bad en toilet behoort dan tot het verleden, waardoor het gebruik van reinigingsmiddelen drastisch kan worden teruggebracht.

Wanneer regenwater ook voor andere toepassingen dan alleen toiletspoeling wordt gebruikt zoals in de wasmachine of voor het douchen, zijn wel extra reinigingsstappen wenselijk en/of noodzakelijk.

Kansen voor de zeer nabije toekomst

Het is mogelijk met hemelwater volledig in de vraag naar (drink-)water te voldoen
De Drop2Drink unit (d2dwatersolutions.com) is ontwikkeld om in de woning regenwater tot drinkwater­kwaliteit te reinigen.

Het regenwater wordt in 4 fasen met meerdere gekoppelde filters gereinigd:  1) een microfilter (5 μ), 2) een actief kool filter, 3)een ultra membraanfilter (0,01μ) en 4) een behandeling met ultraviolet licht eenheid van 30 W. Deze fasen worden in een en dezelfde installatie doorlopen. De installatie vergt een aansluiting van 230 V en verbruikt 40W. De capaciteit van deze installatie is 30 liter per minuut (1,8 m3/uur) zodat in de vraag naar water voor zowel het douchen als voor wastafels en voor de was- en de afwasmachine en al het andere water met het gereinigde regenwater kan worden voorzien.

DeDrop2Drink unit wordt ‘plug & play’ geleverd. Het geheel heeft afmetingen van 1,2 x 0,55 x 0,45 m en weegt 29 kilo. De unit is voorzien van een beheers- en controlesysteem met internet aansluiting. De membranen worden automatisch iedere 24 uur op een correcte werking gecontroleerd.
Het is met deze D2D Unit mogelijk gebruikt water uit de douche, wastafels, wasmachine en afwasmachine weer tot drinkwaterkwaliteit te zuiveren.

Misschien is het in de nabije toekomst dan ook mogelijk de warmte uit het water van de douche, wasmachine en afwasmachine via een aparte warmtewisselaar terug te winnen en te gebruiken en deze warmte te gebruiken voor het (voor-)verwarmen van vers douche of waswater.

Eindnoten

[1]  Zo zorgt een Nebia Spa Shower 2.0 voor een besparing van100 liter warm water per dag bij 4 personen per huishouden. Dat komt neer op 350 x 100 = 35.000 liter ofwel 35 m3 per jaar. Voor het verwarmen van water (de energie-inhoud) is 4,2 kJ per liter en per graad temperatuurverschil nodig. Jaarlijks hoeft dus 35 m³ water niet verwarmd te worden van leidingwatertemperatuur (10 ?C) tot 60 ?C. (Het water wordt standaard tot 60 ?C verwarmd en via de mengkraan met koud water tot de geschikte douchetemperatuur [ca. 40 ?C] teruggebracht).

[2]  Primaire energie is de energie in bijvoorbeeld kolen, olie, gas, ureum. Bij de productie van elektriciteit uit primaire energie gaat veel energie verloren, doordat het bouwen van de centrale en het transportnet energie kost, koelwater en rookgassen circa 60% van de verbrandingsenergie afvoeren en de elektriciteitskabels en -draden weerstand hebben. Dit verlies aan energie moet betrokken worden bij het vergelijken van energiematerialen of -activiteiten.
Energie wordt uitgedrukt in de eenheid joule (= 1 Ws (Wattseconde) = 1 Nm (Newtonmeter)).
Vermogen (energieverbruik) wordt uitgedrukt in energie per tijdseenheid 1 W (Watt) = 1 J/s (Joule per seconde)
Qua energie-inhoud staat 1 kilowattuur (kWh) elektriciteit gelijk aan 3,6 Megajoules (MJ).
Eén Watt is 1 Joule per seconde, dus 1 kWh is 1.000 Watt gedurende 3.600 seconden.
Om 1 kWh energie te produceren, is 11,8 MJ aan primaire energie nodig. Van 11,8 MJ primaire energie naar 3,6 MJ elektriciteit uit het stopcontact treedt dus een verlies op van bijna 70%! Bij energieanalyses wordt vaak gerekend met Megajoules: MJ (energie-inhoud) of MJ/jaar (energieverbruik).
Maar dat zijn afgeleide eenheden; bij Watt kunnen we ons vaak meer voorstellen.
Daarom presenteren we de energieverbruiken in Wpp: Watt primaire energie per persoon.
Het energieverbruik uitgedrukt in Wpp is het gemiddelde, continue verbruik van één persoon om (een bepaald onderdeel in) de waterketen te realiseren (aanleg), in stand te houden (onderhoud) of te laten functioneren (gebruik). Een Watt primaire energie per persoon (1 Wpp) is als volgt om te rekenen naar Megajoule per jaar:
1 Wpp is 1 Joule per seconde per persoon. Als 1 persoon een heel jaar 1 Wpp gebruikt is dat: 365 dagen x 24 uur x 3600 seconden x 1 J = 31,5 MJ/jaar. Wpp geeft dus aan hoeveel primaire energie een persoon gemiddeld per seconde gebruikt. Omdat we daarbij rekening houden met circa 70% energieverlies voor elektriciteitsproductie is 1 Watt uit het stopcontact gelijk aan 3,3 Wpp.
Dus 1 Wpp = 31,5 Megajoules/jaar
Ontleend aan bron RIONED 2012 (boekje “Water en energie)

[3]  De Waterschappen zijn verplicht een RWZI zo te ontwerpen en te exploiteren dat deze, met normaal weer, goed werken. Men hoeft dus geen rekening te houden met bijvoorbeeld extreme neerslag. Normaal gesproken mag het effluent de maximale grenswaarden van 20 mg/l biochemisch zuurstofverbruik (BZV), 125 mg/l chemisch zuurstofverbruik (CZV) en 30 mg/l aan opgeloste stoffen per etmaal (met normaal weer) niet overschrijden. Ook zijn er (als jaargemiddelde) grenswaarden vastgesteld voor de concentratie aan totaal stikstof en totaal fosfor.
Bron: Vewin/Infomil

[4]Dagelijks gebruiken we in Nederland gemiddeld 120 liter drinkwater per persoon. Bij 4 personen per gezin is dat ca 480 liter per gezin per dag. Met een opslag van 10.000 liter kun je dus 20 dagen vooruit. Met de juiste filtratie kan met dat regenwater zo goed als alles: vaatwasser, afwasmachine, zelfs douchen. 
N.B. Het is vrijwel onmogelijk met vaste hoeveelheden water per minuut of per activiteit te rekenen. Iedere persoon en huishouden heeft zijn eigen specifieke gebruiksgegevens. Cijfers over gebruik verschillen bovendien vaak per bron. Bedenk dat het er niet om gaat dat een gegarandeerde besparing te ‘bewijzen’ maar dat het gaat om het onderbouwen van de strekking van de redenering.

Deze bijdrage werd eerder, op 22-08-2019, gepubliceerd als blog op VIBAEXPO.nl